Compendium V
HERALDISCH COMPENDIUM
Een systematisch overzicht van heraldische termen met sprekende voorbeelden bewerkt en samengesteld door Hans Nagtegaal in 2010.
Bewerkt en beschikbaar gesteld door een samenwerking van het Nederlands Genootschap voor Heraldiek en Heraldry of the World
Dit overzicht bevat meer dan 1500 afbeeldingen en beschrijvingen van heraldische terminologie en is daarom ingedeeld in verschillende files.
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - R - S - T - U - V - W - IJ - Z
Letter V
Vaan: Een rechthoekig of driehoekig stuk doek, de rechthoekige vaak aan een zijde een- of meerpuntig, dat met de korte zijde aan een drager bevestigd is. In de heraldiek komen vanen vooral voor aan een scheepsmast of een lans of stok, die dan soms door een andere wapenfiguur (ridder, paaslam) wordt vastgehouden. Dieren of andere figuren op vanen moeten altijd naar de stok of mast toegekeerd zijn, daar het anders lijkt of zij uit de vaan weglopen. Steeds aangeven in welke richting de vaan wijst.
Vaandel: Aan een horizontale draagstok opgehangen en als geheel bevestigd aan een lans of met lanspunt bekroonde staf. Het doek is meestal aan de onderkant afgerond, en rondom is franje aangebracht. Figuren en kleuren worden door borduur- of schilderwerk aangebracht. Vaandels komen soms in wapens voor als helmteken of vastgehouden door schildhouders.
Vair: Heraldische voorstelling van een kostbaar bontwerk dat bestaat uit samengevoegde stukjes hermelijn en petitgris. Dit laatste is oorspronkelijk bont van de grijze eekhoorn, door de Venetianen uit Zuid-Rusland geïmporteerd. Het wordt afgebeeld als beurtelings zilveren en blauwe, in vier rijen gerangschikte klokjes, de blauwe met de top en de zilveren met de basis naar boven, zodat de klokjes van verschillende kleur met de voet aan elkaar aansluiten. Het eerste stukje vair moet van zilver zijn (dus een half klokje). Het aantal van die klokjes is door het gebruik bepaald: op de eerste en derde rij vier blauwe en daartussen drie zilveren; tenslotte twee halve zilveren aan de zijden. Als er meer rijen en stukken zijn (en ze dus naar verhouding kleiner zijn) dan bij het gewone vair, spreekt men van kleinvair. Aan de andere kant spreekt men van grootvair, als er minder rijen en stukken zijn, in de regel maar drie rijen. Zie ook: tegenvair, paalvair en bontvair.
Valdeur: Een, meestal opgetrokken, getraliede deur met punten onderaan, die men aan de bovenkant van een burchtpoort ziet. De valdeur wordt verticaal voortbewogen en aangedreven door een horizontale as. Komt ook als zelfstandige wapenfiguur voor. Hij heeft dan bovenaan twee ogen waaraan kettingen zijn bevestigd, die langs het traliewerk afhangen.
Valk: Roofvogel. In de vlucht met lange, spitse vleugels. In wapens wordt hij van terzijde voorgesteld en dikwijls versierd met belletjes, die met loshangende riemen of linten aan de poten zijn vastgemaakt. Vaak hebben zij ook nog een kapje over de kop, dat hun ogen bedekt en waaraan bovendien weer een belletje bevestigd is. Zij kunnen gekapt, gebeld, geringd en gebonden zijn. Soms zitten zij op een kruk.
- Na-.jpg
Vijfpas: Figuur van vijf elkaar snijdende cirkelbogen, lijkend op een roosachtig blad. Veel voorkomend op zegels als decoratie om de wapens. Zie ook driepas en vierpas.
Vis: Naam van in het water levende gewervelde dieren met een gestrekt meestal spoelvormig lichaam. Een vis is altijd zwemmend en dit behoeft niet vermeld te worden. Wel moet men steeds proberen de soort te vermelden en of zij gevind, gestaart, geschubd of geoogd zijn van een andere kleur. Geplekt noemt men hen, wanneer zij met plekken van een andere kleur bedekt zijn. Bij de forel laat men dit achterwege, omdat het tot zijn natuurlijke kleur behoort. Zie voor de meest voorkomende vissen het totaaloverzicht achter in deze uitgave bij vissen en plaatsingsregels.
Vlag: Stuk doek, meestal rechthoekig, aan de mastkant voorzien van een opgenaaide holle band, de broeking, waarin een lijn loopt om de vlag aan de stok of mast te bevestigen. Men onderscheidt de hoogte en de lengte (het deel dat uitwaait). Alleen als een vlag niet rechthoekig is, wordt dit uitdrukkelijk vermeld. De verhoudingen zijn meestal 2:3 of, bij zeer grote vlaggen 12:15. De meeste vlaggen in de schilden staan op kastelen en schepen afgebeeld. De vlag waait heraldische rechts, indien anders moet dit vermeld worden. Dieren of andere figuren op vlaggen moeten altijd naar de stok toegekeerd zijn, daar het anders lijkt of zij uit de vlag weglopen. Zie ook vaan en banier.
Vleugel: Afzonderlijke vleugels komen vrij. Tenzij zij anders genoemd worden, wordt aangenomen dat het arendsvleugels zijn. Een paar vleugels die met het schoudereinde aan elkaar verbonden zijn, noemt men een vlucht. Als zij onverbonden naast elkaar staan, blijven het echter vleugels en kunnen zij in onbeperkt aantal voorkomen. Is er slechts één, dan staat de vleugel met de bocht naar rechts het uiteinde omhoog en de veren naar de linkerkant, indien naar de rechterkant dan is hij omgewend. Staan de vleugels, gelijk aan de vlucht, met de bocht naar binnen en de veren naar buiten, dan zijn zij toegewend. Dit is de meest gebruikelijke stand. Staan de veren van de vleugels naar elkaar toegekeerd, dan staan zij afgewend.
Vlucht: Een paar vleugels, die met de schoudereinden aan elkaar verbonden zijn, noemt men vlucht. Bij helmtekens worden twee vleugels een vlucht genoemd, ook al zijn zij niet met elkaar verbonden; staat er op de helm maar één vleugel dan heet die gewoon vleugel. Soms staan de vleugels zo naast elkaar dat de een de ander gedeeltelijk bedekt. Dit wordt een gesloten vlucht genoemd.
Vogel: Gewerveld dier bij wie de voorste ledematen in vleugels veranderd zijn, terwijl het lichaam met veren bedekt is en dat in beginsel het vermogen heeft om te vliegen. Vogels hebben een snavel en planten zich voort door eieren. Men moet steeds proberen om de soort op te geven. In het algemeen worden zij van terzijde afgebeeld, behalve de adelaar die aanziend is en alleen de kop naar rechts gericht heeft. Vogels kunnen zijn gesnaveld, gekamd, gepoot, geleld, genageld, getongd of geoogd van een andere kleur, hetgeen dan vermeld moet worden. Soms hebben zij een versierde staart. Behalve wanneer de vlucht gesloten is dient men altijd de stand van de vleugels te vermelden. Deze kan zijn: met rugwaarts opgeheven vleugels, met rugwaarts opgeheven nederwaarts gerichte vleugels, met opgeheven vleugels, en met opgeheven nederwaarts gerichte vleugels. Als hij echter vliegend is, staat hij meestal in een schuinrechtse stand, met uitgestrekt lichaam. Grijpend noemt men een roofvogel die een prooi in zijn klauwen houdt.
Vuurbaken: Ook baak genoemd. Object ter oriëntatie van de scheepvaart, bestaande uit een trap geplaatst tegen een hoge paal, waarop een korf waarin een vuur gestookt wordt. Niet te verwarren met de vuurtoren, die in zijn klassieke vorm een heraldische toren is met daar bovenop een vuur, die in de moderne vorm voorkomt met een grote lantaarn.
- Na-.jpg
Vuurkleur: Rood waar doorheen gele strepen.